Geboorte van Mohammed & 40 jaar vóór profeetschap

Shishani

moderator
Staff member
De geboorte van Mohammed s.a.w. en veertig jaar voorafgaand aan zijn profeetschap

Zijn geboorte

Mohammed s.a.w., de Meester der profeten, is geboren op de Bani Hasjim-laan in Mekka op een maandagmorgen, de negende van Rabi' Al-Awwal, in hetzelfde jaar als de Gebeurtenis met de Olifant en in het veertigste jaar van de heerschappij van Kisra (Khosroe Noesjirwan), d.w.z. volgens de geleerde Mohammed Soelaiman Al-Mansoerpoeri en de astroloog Mahmoed Pasja de twintigste of éénentwintigste april, 571 na Christus.

Ibn Sa'd heeft overgeleverd, dat de moeder van Mohammed s.a.w. zei:

“Toen hij werd geboren, was er een licht dat scheen vanuit mijn schaamstreek en de paleizen van Syrië verlichtte.”

Ahmad heeft op gezag van ‘Arbadh ibn Sariya een verhaal overgeleverd, dat hiermee te vergelijken is.

Er is onenigheid over de overlevering of belangrijke tekenen die zijn geboorte vergezelden: veertien galerijen van het paleis van Kisra scheurden en vielen naar beneden, het heilige vuur van de Magians doofde en enkele kerken aan het Sawa-meer zonken neer en storten ineen.

Zijn moeder stuurde onmiddellijk iemand om zijn grootvader ‘Abdoel-Moettalib te informeren over de blijde gebeurtenis. Vol blijdschap kwam hij naar haar, droeg hem naar Al-Ka'bah, bad tot Allah en dankte Hem. ‘Abdoel-Moettalib noemde de baby Mohammed, een naam die toen niet gebruikelijk was onder de Arabieren. Hij besneed hem op de zevende dag zoals onder de Arabieren de gewoonte was.

De eerste vrouw die hem zoogde, na zijn moeder, was Thoejabah, de concubine van Aboe Lahab, met haar zoon, Masroeh. Zij had Hamzah ibn ‘Abdoel-Moettalib eerder gezoogd en later zoogde zij Aboe Salamah ibn ‘Abd Al-Asad Al-Makhzoemi.

birthplace_mohammed.gif

De plaats waar profeet Mohammed s.a.w. is geboren.

Babytijd

Het was de algemene gewoonte van Arabieren die in de stad woonden, om hun kinderen weg te sturen, naar bedoeïenen-zoogmoeders, zodat zij in de vrije en gezonde omgeving van de woestijn konden opgroeien, waardoor ze een robuust gestel zouden ontwikkelen en de pure spraak en manieren van de bedoeïenen zouden verkrijgen, die geroemd werden om zowel de kuisheid van hun taal als vanwege het vrij zijn van het soort ondeugden die zich gewoonlijk in gevestigde maatschappijen ontwikkelden.

Later werd de Profeet s.a.w. toevertrouwd aan Halimah bint Abi Dzoeaib van de Bani Sa'd ibn Bakr. Haar echtgenoot was Al-Harith ibn ‘Abdoel Oezza die Abi Kabsah werd genoemd, van dezelfde stam.

Mohammed s.a.w. had verscheidene pleegbroers en -zussen, ‘Abdoellah ibn Al-Harith, Anisjah bint Al-Harith, Hoedhafah of Djoedhamah bint Al-Harith (bekend als Asj-Sjayma') en Halimah zoogde de Profeet s.a.w. en Aboe Soefjan ibn Al-Harith ibn ‘Abdoel-Moettalib, de neef van de Profeet s.a.w. . Hamza ibn ‘Abdoel-Moettalib, de oom van de Profeet s.a.w. werd door dezelfde twee zoogmoeders, Thoejabah en Halimah As-Sa'dijah, als de Profeet s.a.w. gezoogd.

De tradities overleveren verrukkelijk hoe Halimah en haar hele huishouden werden begunstigd door opeenvolgende fortuinlijke voorvallen, terwijl de baby Mohammed s.a.w. door haar werd verzorgd. Ibn Ishaaq verklaart, dat Halimah heeft overgeleverd, dat zij met haar echtgenoot en met een baby aan de borst vertrok vanuit haar dorp, in het gezelschap van enkele vrouwen uit haar clan, op zoek naar kinderen die gezoogd moesten worden. Zij zei: “Het was een jaar van droogte en hongersnood en we hadden niets te eten. Ik reed op een bruine ezelin. We hadden ook een oude ezelin bij ons. Bij Allah, we konden nog geen druppel melk krijgen. 's Nachts deden we ook geen oog dicht, omdat het kind van de honger bleef huilen. Er was niet genoeg melk in mijn borsten en zelfs de ezelin had niets om hem mee te voeden. We deden voortdurend gebeden om regen en onmiddellijke verlichting. Uiteindelijk bereikten we Mekka, op zoek naar kinderen om te zogen. Geen enkele vrouw onder ons accepteerde de Boodschapper van Allah s.a.w. , wanneer hij aan haar werd aangeboden. Zo gauw hen werd verteld, dat hij een wees was, weigerden ze hem. We hadden onze ogen al laten vallen op de beloning die we van de vader van het kind zouden krijgen. Een wees! Wat zullen zijn grootvader en zijn moeder waarschijnlijk doen? Dus we verachten hem daarvoor. Iedere vrouw die met mij meereisde, kreeg een zuigeling en toen we op het punt van vertrek stonden, zei ik tegen mijn echtgenoot: ‘Bij Allah, ik wil niet met de andere vrouwen teruggaan zonder een baby. Ik zal maar naar die wees gaan en ik moet hem maar meenemen.' Hij zei: ‘Het kan geen kwaad dat te doen en misschien zal Allah ons via hem zegenen.' Dus ging ik en nam hem, omdat er simpelweg geen ander alternatief voor mij was, dan hem te nemen. Toen ik hem in mijn armen had genomen en naar mijn plek terugkeerde, legde ik hem aan mijn borst en tot mijn grote verbazing was er genoeg melk in. Hij dronk tot hij verzadigd was en dat deed zijn pleegbroer ook en toen gingen zij beide slapen, hoewel mijn baby de vorige nacht niet had kunnen slapen. Mijn echtgenoot ging toen naar de ezelin om haar te melken en tot zijn verbijstering, vond hij er meer dan genoeg melk in. Hij melkte haar en we dronken tot we vol waren en we genoten van een goede nachtrust. De volgende morgen zei mijn echtgenoot: ‘Bij Allah, Halimah, je moet begrijpen, dat je in staat was een gezegend kind te nemen.' En ik antwoordde: ‘Bij de genade van Allah, ik hoop het.'”

De traditie is heel stellig over het punt dat de terugreis van Halimah en haar latere leven, zolang de Profeet s.a.w. bij haar bleef, heel gelukkig was. De ezel waar ze op reed, toen ze naar Mekka kwam, was mager en bijna kreupel; tot grote verbazing van Halima's medereizigers, pakte het de snelheid al gauw op. Tegen de tijd dat ze de kampen in het land van de stam van Sa'd bereikten, was de weegschaal van het geluk volledig, ten gunste van hen omgeslagen. In het dorre land ontsprong weelderig gras en de beesten kwamen bevredigd en vol melk naar hen terug. Mohammed s.a.w. bleef twee jaar bij Halimah, totdat hij was gespeend, zoals Halimah zei: “We brachten hem terug naar zijn moeder en verzochten haar ernstig om hem bij ons te laten blijven en ons baat te laten hebben van het geluk en de zegeningen die hij ons had gebracht. We drongen aan bij ons verzoek, dat we motiveerden door onze ongerustheid over het kind uit te spreken, dat hij een bepaalde infectie, die in Mekka veel voorkwam, zou oplopen. Uiteindelijk werd onze wens vervuld en de Profeet s.a.w. bleef bij ons, totdat hij ongeveer vier of vijf jaar oud was.”

Toen, zoals in Sahih Moeslim wordt overgeleverd door Anas, Djibriel (Gabriël) neerdaalde en zijn borstkas openscheurde en het hart eruit nam. Hij perste er toen een bloedprop uit en zei: “Dat was het stuk van Sjaithaan in jou.” En toen waste hij het met Zamzam-water in een gouden bassin. Daarna werd het hart weer samengevoegd en op zijn plaats teruggezet. De jongens en speelkameraadjes renden naar hun moeder, d.w.z. hun zoogmoeder, toe en zeiden: “Waarlijk, Mohammed s.a.w. is vermoord.” Zij snelden allen op hem toe en vonden hem helemaal in orde, alleen zijn gezicht was bleek.

Terug naar zijn liefhebbende moeder

Na deze gebeurtenis was Halimah ongerust over de jongen en gaf hem aan zijn moeder terug, bij wie hij bleef tot hij zes jaar oud was.

Uit respect voor de herinnering aan haar overleden echtgenoot, besloot Amina om zijn graf in Jathrib (Medina) te bezoeken. Zij vertrok om de afstand van 500 kilometer af te leggen, samen met haar halfwees, een vrouwelijke bediende genaamd Oemm Ayman en haar schoonvader ‘Abdoel-Moettalib. Zij bracht daar een maand door en ondernam toen de reis terug naar Mekka. Onderweg werd zij zwaar ziek en zij stierf in Abwa, op de weg tussen Mekka en Medina.

Naar zijn meelevende grootvader

‘Abdoel-Moettalib bracht de jongen naar Mekka. Hij had warme gevoelens voor de jongen, zijn wees-kleinzoon, wiens meest recente ramp (de dood van zijn moeder), nog meer aan de pijn van het verleden toevoegde. ‘Abdoel-Moettalib was liefdevoller jegens zijn kleinzoon dan voor zijn eigen kinderen. Hij liet de jongen nooit ten prooi aan eenzaamheid, maar gaf altijd de voorkeur aan hem boven zijn eigen kinderen. Ibn Hisjam heeft overgeleverd: “In de schaduw van Al-Ka'bah was een matras gelegd, voor ‘Abdoel-Moettalib. Zijn kinderen zaten gewoonlijk om de matras heen, uit eerbied voor hun vader, maar Mohammed s.a.w. zat er gewoonlijk op. Zijn ooms haalden hem dan terug, maar als ‘Abdoel-Moettalib aanwezig was, zei hij: ‘Laat mijn kleinzoon. Ik zweer bij Allah, dat deze jongen een veelbetekenende positie zal bekleden.' Hij liet de jongen gewoonlijk op zijn matras zitten, klopte hem op de rug en was altijd tevreden met wat de jongen deed.”

Toen Mohammed s.a.w. acht jaar, twee maanden en tien dagen oud was, stierf zijn grootvader ‘Abdoel-Moettalib in Mekka. De zorg voor de Profeet s.a.w. werd nu aan zijn oom Aboe Talib overgedragen, die de broer van de vader van de Profeet s.a.w. was.

Aboe Talib zorgde op de best mogelijke manier voor zijn neefje. Hij zette hem bij zijn kinderen en gaf aan hem de voorkeur boven hen. Hij behandelde de jongen met veel respect en hoge achting. Aboe Talib bleef zijn neefje veertig jaar lang koesteren en verleende hem alle mogelijke bescherming en ondersteuning. Zijn relaties met de anderen werden beoordeeld in het licht van de wijze waarop zij met de Profeet s.a.w. omgingen.

Ibn ‘Asakir heeft op gezag van Djalhamah ibn ‘Arfoeta overgeleverd, dat die zei: “Ik kwam naar Mekka in een jaar waarin het niet regende, dus de Qoeraisj zeiden: ‘Oh, Aboe Talib, de vallei is bladloos geworden en de kinderen zijn hongerig, laat ons gaan bidden om regen.' Aboe Talib ging naar Al-Ka'bah met een jonge knaap, die zo mooi als de zon was en een zwarte wolk hing boven zijn hoofd. Aboe Talib en de jongen stonden bij de muur van Al-Ka'bah en baden om regen. Onmiddellijk verzamelden de wolken zich vanuit alle richtingen en er viel zware regen en dat veroorzaakte de komst van bronnen en de groei van planten in de stad en het land.”

Bahira de monnik

Toen de Boodschapper van Allah s.a.w. twaalf jaar oud was, ging hij met zijn oom, Aboe Talib mee op een handelsreis naar Syrië. Toen ze Boesra bereikten (wat een deel van Syrië was, in de omgeving van Howran in het Romeinse rijk), ontmoetten ze een monnik genaamd Bahira (zijn echte naam was Georges) die hun grote vriendelijkheid toonde en hen zeer gastvrij onthaalde. Hij had nooit eerder de gewoonte gehad hen te ontvangen of te onthalen. Hij herkende bijna meteen de Profeet s.a.w. en zei, terwijl hij zijn hand nam: “Dit is de meester van alle mensen. Allah zal hem met een boodschap, die een genade voor alle wezens zal zijn, sturen.” Aboe Talib vroeg: “Hoe weet je dat?” Hij antwoordde: “Toen jullie uit de richting van ‘Aqabah tevoorschijn kwamen, wierpen alle stenen en alle bomen zich ter aarde, wat zij nooit doen, behalve voor een profeet. Ik kan hem ook herkennen aan het zegel van het profeetschap, dat onder zijn schouder zit, als een appel. Wij hebben dit uit onze boeken geleerd.” Hij vroeg Aboe Talib ook om de jongen naar Mekka terug te sturen en hem niet mee naar Syrië te nemen, uit vrees voor de joden. Aboe Talib gehoorzaamde hem en stuurde hem, met enkele van zijn mannelijke bedienden terug naar Mekka.

De oorlogen van “heiligschennis”

Mohammed s.a.w. was nauwelijks vijftien, toen de oorlogen van “heiligschennis” – die een aantal jaren voortduurden, met variërend geluk en een aanzienlijk verlies van menselijke levens – uitbrak tussen de Qoeraisj en de Banoe Kinanah aan de ene kant en de Qais-‘Alain-stam aan de andere kant. Het werd aldus genoemd, omdat het onschendbare, schendbaar werd, inclusief de verboden maanden. Vanwege zijn buitengewone positie en eerbiedwaardige afkomst, was Harb ibn Oemaijjah de leider van de Qoeraisj en zijn bondgenoten. In één van die veldslagen begeleidde de Profeet s.a.w. zijn ooms, maar hij hief zelf de wapens niet op tegen hun tegenstanders. Zijn inspanningen beperkten zich tot het oppakken van de pijlen van de vijand, wanneer die vielen en ze aan zijn ooms overdragen.

Al-Foedoel-federatie

Bij het einde van deze oorlogen, toen de vrede werd hersteld, voelden de mensen de noodzaak van het vormen van een federatie in Mekka, voor het onderdrukken van geweld en onrecht en het wreken van de rechten van de zwakken en wanhopigen. Vertegenwoordigers van Banoe Hasjim, Banoe Al-Moettalib, Asad ibn ‘Abd Al-Oezza, Zahra ibn Kilab en Taim ibn Moerra werden opgeroepen, om bijeen te komen in het huis van een eerbiedwaardige oudere man, genaamd ‘Abdoellah ibn Djada'an At-Taimy om een federatie te vormen, die voor de bovengenoemde zaken zorg zou dragen. Kort nadat hij met het profeetschap was geëerd, was de Boodschapper van Allah s.a.w. getuige van dit verbond en gaf er met deze bemoedigende woorden commentaar op: “Ik ben getuige geweest van een confederatie in het huis van ‘Abdoellah ibn Djada'an. Het sprak mij meer aan dan grote kuddes vee. Zelfs nu, in de periode van de islam, zou ik zo'n bijeenkomst bijwonen, als ik werd uitgenodigd.”

Het idee achter deze federatie en het verloop van het overleg daarin, kenmerkte in feite een zich volledig afkeren van de pre-islamitische stammentrots. Het verhaal dat tot de vergadering leidde, zegt dat een man van de Zoebaid-clan, als handelaar naar Mekka kwam, waar hij enkele artikelen verkocht aan Al-‘Aash ibn Wa'il As-Sahmy. De laatste probeerde hoe dan ook te vermijden te betalen. De handelaar zocht de hulp van de verschillende clans van de Qoeraisj, maar zij schonken geen aandacht aan zijn ernstige verzoeken. Hij zocht toen zijn toevlucht op een heuveltop en begon, zo hard hij kon, verzen van beklag te reciteren, die verslag uitbrachten van het onrecht dat hem was aangedaan. Vervolgens riepen de partijen uit de eerder genoemde federatie hun vergadering bijeen en slaagden erin het geld van Az-Zoebaidy uit Al-‘Aash ibn Wa'il te persen.

De eerste baan van Mohammed s.a.w.

In zijn jonge jaren had Mohammed s.a.w. niet een bepaalde baan in het bijzonder, maar het is overgeleverd dat hij als herder heeft gewerkt voor Bani Sa'd en in Mekka. Op vijfentwintigjarige leeftijd ging hij als handelaar naar Syrië, voor Khadidjah. Ibn Ishaaq heeft overgeleverd, dat Khadidjah, de dochter van Kwailid een eerbiedwaardige, fortuinlijke zakenvrouw was. Ze nam mannen in dienst om voor haar te handelen, voor een bepaald percentage van de winst. De mensen van de Qoeraisj waren over het algemeen handelaren, dus toen Khadidjah over Mohammed s.a.w. werd geïnformeerd, over zijn waarheidsgetrouwe woorden, grote eerlijkheid en vriendelijke manieren, liet zij hem roepen. Zij bood hem geld aan om naar Syrië te gaan en haar zaken te regelen en ze zou hem een hoger tarief dan de anderen geven. Zij zou ook haar huurling, Maisarah, met hem meesturen. Hij stemde toe en ging met haar dienaar naar Syrië om te handelen.

Zijn huwelijk met Khadidjah

Toen hij naar Mekka terugkeerde, zag Khadidjah dat er meer winst en zegeningen met haar geld was verkregen dan zij gewend was. Haar huurling vertelde haar ook over de goede manieren, eerlijkheid, diepe gedachten, oprechtheid en geloof van Mohammed s.a.w.. Zij realiseerde zich, dat zij haar doel bereikt had. Vele voorname mannen hadden om haar hand gevraagd, maar zij had hun avances altijd afgewezen. Zij onthulde haar wens aan haar vriendin, Nafiesa, de dochter van Maniya, die onmiddellijk naar Mohammed s.a.w. ging en hem het goede nieuws vertelde. Hij stemde ermee in en verzocht zijn ooms om naar de oom van Khadidjah te gaan om deze kwestie te bespreken. Vervolgens werden zij gehuwd. Bij hun huwelijkscontract waren Bani Hasjim en de leiders van Moedar getuige. Dit vond plaats na de terugkeer van de Profeet s.a.w. uit Syrië. Hij gaf haar een bruidsschat van twintig kamelen. Zij was toen veertig jaar oud en werd beschouwd als de beste vrouw van haar volk, in afkomst, fortuin en wijsheid. Zij was de eerste vrouw met wie de Boodschapper van Allah s.a.w. trouwde. Hij trouwde met niemand anders totdat zij was gestorven.

Khadidjah baarde al zijn kinderen, behalve Ibrahiem: Al-Qasim, Zainab, Roeqajjah, Oemm Koeltsoem, Fatimah en ‘Abdoellah, die Tajjib en Tahir werd genoemd. Al zijn zoons stierven in hun kindertijd en alle dochters, behalve Fatimah, stierven gedurende zijn leven. Fatimah stierf zes maanden na zijn dood. Al zijn dochters waren getuige van de islam, omarmden die en emigreerden naar Medina.

Het verbouwen van Al-Ka'bah en de kwestie van de bemiddeling

kabah_2005.jpg

Kabah, Masjid Al Haram, Makkah tijdens Hajj 2005

Toen de Boodschapper van Allah s.a.w. vijfendertig was, begonnen de Qoeraisj met het verbouwen van Al-Ka'bah. Dat was, omdat het vanaf de dagen van Isma'iel, een laag gebouw was, van witte stenen, niet hoger dan 6,30 meter . Het had ook geen dak en dat gaf de dieven gemakkelijk toegang tot de schatten die erbinnen waren. Omdat het lang geleden was gebouwd was het ook blootgesteld aan het natuurlijk geweld die het verzwakten en de muren lieten scheuren. Vijf jaar voor zijn profeetschap was er een grote overstroming in Mekka, die richting Al-Ka'bah kwam en deze bijna vernietigde. De Qoeraisj waren verplicht hem te herbouwen, om de heiligheid en status ervan te beschermen. De leiders van de Qoeraisj besloten om alleen wettig geld te gebruiken voor het verbouwen van Al-Ka'bah, dus al het geld dat verkregen werd door veile vrouwen, woekerrente of onrechtmatige praktijken, was uitgesloten. In eerste instantie hadden ze teveel ontzag om de muur omver te slaan, maar Al-Walid ibn Al-Moeghierah Al-Moekhzoemi begon met het werk. Toen ze zagen dat hem geen letsel overkwam, namen de anderen deel aan het vernietigen van de muren, totdat zij bij de fundamenten kwamen die door Ibrahiem waren gelegd. Toen zij begonnen met het opnieuw bouwen van de muren, verdeelden zij het werk onder de stammen. Iedere stam was verantwoordelijk voor het herbouwen van een deel ervan. De stammen verzamelden stenen en begonnen te werken. De man die de stenen legde, was een Romeins metselaar, genaamd Baqum. Het werk werd in volledige harmonie gedaan, totdat de tijd aanbrak om de Zwarte Steen op de juiste plaats te leggen. Toen brak er strijd uit tussen de leiders en die duurde vier of vijf dagen, ieder wedijverend voor de eer van het terugplaatsen van de steen op zijn plaats. Ze stonden op het punt dolken te trekken en een groot bloedbad leek op handen te zijn. Gelukkig deed de oudste onder de leiders, Aboe Oemaijjah ibn Moeghierah Al-Makzoemi een voorstel dat door iedereen werd geaccepteerd. Hij zei: “Laat degene, die het Heiligdom als eerste binnenkomt, over dit punt beslissen.” Het was toen de Wil van Allah, dat de Boodschapper van Allah s.a.w. de eerste was die de Moskee binnenkwam. Toen ze hem zagen, riepen alle mensen die ter plekke waren, als met één stem: “Al-Amien (de betrouwbare) is gekomen. Wij zijn er tevreden mee, ons aan zijn beslissing te houden.” Kalm en bedaard ontving Mohammed s.a.w. de opdracht en kwam direct tot een oplossing die hen allen zou verzoenen. Hij vroeg om een mantel, die hij op de grond uitspreidde en plaatste de steen in het midden ervan. Hij vroeg toen aan de vertegenwoordigers van de verschillende clans onder hen, om gezamenlijk de steen op te tillen. Toen die de juiste hoogte bereikt had, legde Mohammed s.a.w. hem met zijn eigen handen op de juiste plaats. Zo werd een zeer gespannen situatie verlicht en een groot gevaar, door de wijsheid van de Profeet s.a.w. afgewend.

Hajr_Aswad.jpg

Hajr Aswad - Zwarte Steen

De Qoeraisj hadden niet genoeg aan het wettige geld dat zij hadden verzameld, dus zij verwijderden een gebied van ongeveer 5,5 meter aan de noordkant van Al-Ka'bah, wat Al-Hidjr of Al-Hatiem wordt genoemd. Zij verhieven de deur twee meter vanaf het grondniveau, om zo slechts de mensen erin te laten die zij wilden. Toen het bouwwerk dertienenhalve meter hoog was, plaatsten zij het dak, dat op zes zuilen rustte.

Toen het bouwen van Al-Ka'bah afgerond was, had het een vierkante vijftien-meter-hoge vorm. De zijde met de Zwarte Steen en die welke ertegenover lag, waren ieder tien meter lang, de Zwarte Steen was 1,50 meter van het grondniveau voor de rondgang. De twee andere kanten waren ieder twaalf meter lang. De deur bevond zich op twee meter hoog vanaf het grondniveau. Een bouwconstructie van gemiddeld 0,25 meter hoog en 0,30 meter breed, omringde Al-Ka'bah. Het werd Asj-Sjadherwan genoemd en was oorspronkelijk een geïntegreerd deel van het Gewijde Heiligdom, maar de Qoeraisj lieten het erbuiten.

Een kort overzicht van de levensloop van Mohammed s.a.w., voor het aanvaarden van het profeetschap

In zijn jeugd had de Profeet Mohammed s.a.w. een combinatie van de beste maatschappelijke kenmerken. Hij was een voorbeeldig man, met een gezaghebbende mening en een foutloos inzicht. Hij was begunstigd met intelligentie, originaliteit en een juiste keuze van de middelen om naar accurate doelen te leiden. Zijn lange zwijgen was gunstig voor zijn gewoonte om te mediteren en de waarheid diep te onderzoeken. Zijn scherpe verstand en zijn pure aard waren van waardevol belang bij het assimileren en bevatten van de manieren van leven en van mensen, individueel en in gemeenschapszin. Hij schuwde bijgelovige praktijken, maar nam actief deel aan opbouwende en nuttige handelingen, anders nam hij zijn toevlucht tot zijn gewijde eenzaamheid. Hij hield zich verre van het drinken van wijn, het eten van vlees dat op de stenen altaren was geslacht of het bijwonen van afgoderijfeesten. Hij had een enorme afkeer tegen de afgoden en verafschuwde ze ten zeerste. Hij tolereerde het nooit als iemand bij Al-Lat en Al-Oezza zweerde. Het was zonder twijfel de goddelijke voorzienigheid van Allah, die hem vrij maakte van alle verfoeilijke en zondige daden. Zelfs wanneer hij probeerde zijn instinct te volgen om van enige pleziertjes van het leven te genieten of enkele onrespectabele gebruiken te volgen, kwam de goddelijke voorzienigheid van Allah tussenbeiden, om iedere misstap op zijn weg te beteugelen. Ibn Al-Athier heeft overgeleverd dat Mohammed s.a.w. zei: “Ik heb nooit geprobeerd te doen, wat mijn volk doet, op twee keer na. Iedere keer kwam Allah tussenbeiden en weerhield mij ervan dat te doen en ik deed het nooit weer. Eens vroeg ik aan mijn medeherder, om voor mijn schapen te zorgen, toen we in het bovenste deel van Mekka waren. Ik wilde naar beneden, naar Mekka gaan en mijzelf amuseren, zoals de jongemannen deden. Ik ging naar het eerste huis in Mekka waar ik muziek hoorde. Ik ging binnen en vroeg: ‘Wat is dit?' Iemand antwoordde: ‘Het is een bruiloft.' Ik ging zitten en luisterde, maar viel al snel in een diepe slaap. Ik werd gewekt door de hitte van de zon. Ik ging terug naar mijn medeherder en vertelde hem wat mij was overkomen. Ik heb het nooit meer geprobeerd.”

Al-Boekharie heeft overgeleverd op gezag van Djaabir ibn ‘Abdoellah, dat hij zei: “Terwijl de mensen Al-Ka'bah verbouwden, ging de Profeet Mohammed s.a.w. met ‘Abbaas wat stenen dragen. ‘Abbaas zei: ‘Draag je lendendoek om je nek, om je tegen de stenen te beschermen.' (Terwijl hij dat deed) viel de Profeet s.a.w. op de grond neer en zijn ogen keerden zich naar de lucht. Later ontwaakte hij en schreeuwde: ‘Mijn lendendoek…mijn lendendoek.' Hij wikkelde zichzelf in zijn lendendoek.” In een andere overlevering: “Zijn lendenen werden naderhand nooit meer gezien.”

De autoriteiten zijn het erover eens, aan de jeugd van Mohammed s.a.w. een bescheiden houding, deugdzaam gedrag en elegante manieren toe te schrijven. Hij bewees van zichzelf, dat hij in mannelijkheid ideaal was en een vlekkeloos karakter bezat. Hij was zeer voorkomend tegen zijn landgenoten, het eerlijkst in zijn spreken en het mildst van humeur. Hij was de zachtmoedigste, meest kuise en meest gastvrije en maakte altijd indruk op mensen door zijn tot vroomheid inspirerende steun. Hij was de waarheidsgetrouwste en de beste om een verdrag na te leven. Zijn stadsgenoten gaven hem eenstemmig de titel van Al-Amien (betrouwbare). De moeder van de gelovigen, Khadidjah t zei eens: “Hij verenigt tegenstrijdige relaties, hij helpt de armen en de behoeftigen, hij onthaalt de gasten gastvrij en hij verdraagt moeilijkheden op het pad van de waarheidsgetrouwheid.”
 
Top