Avontuur van metgezel Salman al-Farisi naar Islaam!

Shishani

moderator
Staff member
Het verhaal van Salmaan al-Farisie.

'Abdullah ibn 'Abbaas (radya Allahu 'anhum) heeft verhaald, hij zei: Salmaan al-Faarisie (radya Allahu 'anhu) vertelde mij: "Ik behoorde tot de inwoners van Perzië, van de inwoners van Asbahaan uit een dorp genaamd Djayyu. Mijn vader was landsheer. Hij hield heel veel van mij. De hoeveelheid liefde die hij voor mij had, had hij zelfs niet voor zijn bezit of zijn (andere) kinderen. Zijn liefde voor mij bleef stijgen totdat hij me thuis opsloot, net zoals een klein meisje opgesloten wordt. Ik was ijverig in het mazdeïsme, totdat ik de bediener van het vuur werd (degene die het vuur aansteekt), en het geen moment uit laat gaan. Ik bevond me in een toestand van onwetendheid over de zaken van de mensen, behalve over hetgeen waarin ik me bevond. Op een zekere moment begon mijn vader een pand voor zichzelf te bouwen. (Daarnaast) bezat hij een gehucht waarin wat werkzaamheden verricht moesten worden. (Op een dag) riep hij mij, en zei: "O mijn zoon, hetgeen wat je ziet aan bebouwing heeft mij van mijn gehucht afgeleid, terwijl ik daar (ook) inzicht over moet hebben. Vertrek daar naartoe en beveel ze dit en dat, en blijf niet lang weg, want als je lang wegblijft zal jij mij van alles afleiden." Ik vertrok richting zijn gehucht. Onderweg liep ik langs een christelijke kerk. Ik hoorde daarin stemmen. Ik vroeg (de mensen): "Wat is dat?" Zij zeiden: "Het zijn Christenen die aan het bidden zijn." Ik trad bij hen binnen, en vond hetgeen waarin zij zich bevonden indrukwekkend. Bij Allaah, ik bleef bij hen totdat de zon ten onder ging.

Mijn vader liet overal naar me zoeken, totdat ik in de avond naar hem toe kwam terwijl ik niet naar zijn gehucht was gegaan. Mijn vader vroeg me: "Waar was je? Heb ik niet tegen je gezegd ...?" Ik antwoordde hem: "O mijn vader, ik kwam mensen tegen die Christenen genoemd worden. Ik vond hun gebeden en hun smeekbeden mooi, en ben gaan zitten kijken naar hoe zij het deden." Hij (mijn vader) zei: "O mijn kind, jouw godsdienst en de godsdienst van je vaders is beter dan hun godsdienst." Ik zei: "Nee, bij Allaah, het is niet beter dan hun godsdienst. Het zijn mensen die Allaah aanbidden, Hem smeken en tot Hem bidden, terwijl wij slechts een vuur aanbidden dat we zelf met onze eigen handen aansteken, en als we het laten dan gaat het uit." (Op dat moment) werd hij bang van me, en bond hij mijn voet vast aan een ijzeren (ketting), en sloot me thuis op. Vervolgens stuurde ik een bericht naar de Christenen, en vroeg hen: "Waar is de oorsprong van deze godsdienst die ik jullie heb zien volgen?" Zij antwoordden: "(Het is) in a-Shaam." Ik antwoordde terug: "Als er mensen daarvandaan naar jullie toe komen, laat het me dan weten." Zij zeiden: "Dat zullen we doen." Vervolgens arriveerden handelaren bij hen. Zij berichtten mij dat sommigen van hun handelaren bij hen arriveerden. Ik berichtte hen dat zij mij moesten berichten wanneer (die handelaren) hun handel hadden gedreven en weer wilden vertrekken. Zij zeiden: "Dat zullen we doen." Toen (die handelaren) hetgeen hadden gedaan wat ze wilden doen en weer wilden vertrekken, berichtten zij mij. Ik haalde de ijzeren (ketting) van mijn voet af en ging achter de handelaren aan. Ik vertrok met ze totdat ik in a-Shaam arriveerde. Toen ik in a-Shaam aan kwam, vroeg ik (de mensen): "Wie is de meest nobele (man) in deze godsdienst?" Zij antwoordden: "Het is de schriftgeleerde die de leider van de kerk is." Ik ging toen naar hem toe, en zei: "Ik wil graag met jou in jouw kerk zijn om met jou Allaah te aanbidden en van jou het goede te leren." Hij zei: "Wees met mij."

Ik verbleef bij hem. Hij was een slechte man. Hij beval hen aalmoes te geven en dreef hen ertoe. Wanneer zij het vervolgens verzamelden en het aan hem gaven, potte hij het op en gaf hij het niet aan de armen. Ik heb hem wegens hetgeen wat ik van hem zag heel veel gehaat. Het was maar een tijd of hij stierf. Toen ze (de mensen) hem wilden begraven zei ik tegen hen: "Dit is een slechte man. Hij beval jullie aalmoes te geven en dreef jullie ertoe, maar wanneer jullie het voor hem verzamelden en het hem gaven, potte hij het op en gaf hij het niet aan de armen." Zij zeiden: "Wat is het bewijs daarvoor?" Ik zei: "Ik zal voor jullie zijn schat tevoorschijn halen." Zij zeiden: "Laat maar zien." Vervolgens haalde ik zeven kruiken tevoorschijn die met goud en zilver gevuld waren. Toen zij dat zagen zeiden zij: "Bij Allaah, hij zal absoluut niet worden begraven." Vervolgens kruisigden en bestenigden zij hem, en lieten een ander man in zijn plaats komen. O ibn 'Abbaas, bij Allaah, ik heb, buiten degenen die de vijf gebeden bidden, niemand gezien die beter, ijveriger en ascetischer is dan hij, en niemand gezien die zich beter aan de regels overdag en in de nacht hield dan hij. Ik heb bij mijn weten van niets ervoor zoveel gehouden als dat ik van hem heb gehouden. Ik bleef met hem totdat zijn sterven nabij was. Vervolgens zei ik tegen hem: "O die en die, voorwaar, hetgeen wat jij ziet van wat Allaah geschreven heeft, is tot jou gekomen. En bij Allaah, voorzeker, ik heb van niets zoveel gehouden zoals ik van jou heb gehouden. Wat beveel jij mij? Wie raad je mij aan om naar toe te gaan?" Hij zei: "O kind, bij Allaah, ik weet niemand behalve een man in al-Mawsil. Ga naar hem! Voorwaar, je zult hem vinden in dezelfde hoedanigheid als mij."

Toen hij stierf en begraven werd, vertrok ik naar al-Mawsil en ging ik naar haar leider. Ik vond hem in dezelfde hoedanigheid van ijver en ascese, zoals die andere. Ik zei tegen hem: "Voorzeker, die en die heeft mij opgedragen om naar jou te komen, en met jou te zijn." Hij zei: "Verblijf dan met mij, o mijn kind." Ik verbleef bij hem op dezelfde wijze als dat ik bij zijn vriend verbleef, totdat zijn sterven hem naderde. Ik zei tegen hem: "Voorwaar, die en die heeft mij opgedragen om naar jou te komen, en voorwaar, hetgeen wat jij ziet van wat Allaah geschreven heeft, is tot jou gekomen. Wie raad je mij aan om naar toe te gaan?" Hij zei: "O kind, bij Allaah, ik weet niemand behalve een man in Siebien, die net zo handelt als wij. Ga naar hem toe!" Toen wij hem vervolgens begroeven, ging ik naar die andere. Ik zei tegen hem: "Voorzeker, die droeg mij op om naar die te gaan, en die heeft mij opgedragen om naar jou te gaan." Hij zei: "Verblijf bij mij, o mijn kind." Ik verbleef bij hem op dezelfde wijze als dat ik bij zijn vriend verbleef, totdat zijn sterven hem naderde. Ik zei tegen hem: "Voorwaar, die droeg mij op om naar die te gaan, en die droeg mij op om naar jou te gaan, en voorwaar, hetgeen wat jij ziet van wat Allaah geschreven heeft, is tot jou gekomen. Wie raad je mij aan om naar toe te gaan?" Hij zei: "O kind, bij Allaah, ik weet niemand die zoals ons handelt, behalve een man in 'Ammoeriyya in het Romeinse rijk, die net zo handelt als wij. Ga naar hem! Ga naar hem! Voorwaar, je zult zien dat hij op dezelfde wijze handelt als die van ons."

Nadat ik hem vervolgens begroef, vertrok ik naar 'Ammoeriyyah, waarin ik naar haar leider ging. Ik zag dat hij op dezelfde wijze handelde als de anderen. Ik verbleef bij hem en werkte, totdat ik een kleine lam en paar koeien verdiende. Vervolgens naderde zijn sterven hem. Ik zei tegen hem: "Die droeg mij op om naar die te gaan, en die droeg mij op om naar die te gaan en die droeg me op om naar jou te gaan. Wie raad jij mij aan om naar toe te gaan?" Hij zei: "O mijn kind, bij Allaah er is niemand overgebleven die ik je kan aanraden om naar toe te gaan. Maar jij bevindt je in een tijd waarin een profeet vanuit al-Haraam wordt gezonden. Zijn migratie zal tussenuit twee zwarte rotsen naar een zoute grond zijn, waar veel palmbomen groeien. Hij heeft zichtbare kenmerken: tussen zijn schouders bevindt zich de zegel der profeetschap. Hij eet het cadeau, maar eet geen aalmoes. Als je denkt dat het je lukt om naar dat land te gaan, ga dan, voorwaar, jij hebt zijn tijdperk bereikt."

Nadat we hem vervolgens begroeven, verbleef ik daar totdat er Arabische handelaren langskwamen van de stam Kalb. Ik vroeg hen: "(Vinden jullie het goed) als jullie mij naar het land der Arabieren meenemen en ik (in ruil daarvoor) jullie mijn lam en koeien geef?" Zij antwoordden: "Ja." Ik gaf hen dat. Zij namen mij mee totdat ik met hen Waadie-l-Quraa, de dal al-Quraa, bereikte. Daar bedrogen ze mij en verkochten ze mij aan een jood die in dat dal woonde. Bij Allaah, ik zag (daar) de palmbomen en hoopte dat dat het land was dat mijn vriend voor mij beschreef en ik me inbeeldde. Vervolgens kwam er een man van (de stam) Banie Quradha, kocht mij van degene bij wie ik was en vertrok met mij totdat we in al-Madienah arriveerden. Bij Allaah, op het moment waarop ik het zag, herkende ik zijn beschrijving. (Op dat moment) verbleef ik als slaaf bij degene die mij gekocht heeft.

Vervolgens werd de Boodschapper van Allaah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) in Mekkah gezonden. Hoewel ik een slaaf was vertelde hij (mijn heer) mij niets over hem. Tot op een dag de Profeet (salla Allahu 'alayhi wa salaam) naar 'Qubaa kwam terwijl ik voor mijn heer in een palmboom bezig was. Bij Allaah, terwijl ik in die palmboom was kwam zijn neef naar hem, en zei: "O die, moge Allaah de zonen van Qaylah bestrijden, bij Allaah, zij bevinden zich momenteel in Qubaa en omringen een man die uit Mekkah komt waarvan ze beweren dat hij een Profeet is." Bij Allaah, toen ik dat hoorde bibberde ik (van de schrik), en viel bijna op mijn heer. Ik kwam (uit de boom) naar beneden zeggende: "Wat is dat voor bericht? Wat is het?" Vervolgens hief mijn heer zijn hand op en gaf me een harde vuist, en zei: "Wat heb jij ermee te maken? Keer terug naar je werk!" Ik zei toen: "Het is niets, ik hoorde een bericht en wilde slechts weten waar het over ging." Toen de avond aanbrak, bracht ik het voedsel dat ik had naar de Boodschapper van Allaah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) terwijl hij (nog) in Qubaa was, en zei (tegen hem): "Voorzeker, mij is verteld dat je een vrome man bent, en dat je vrienden hebt die vreemdelingen zijn. Ik heb wat dat ik als aalmoes weg wil geven, en ik zie dat jullie in deze stad het meeste recht daarin hebben, voorwaar, dit is het, eet ervan." Vervolgens pakte de Boodschapper van Allaah het (voedsel) met zijn hand en zei tegen zijn metgezellen: "Eet (ervan)." Maar hij (salla Allahu 'alayhi wa salaam) at niet (ervan). Ik zei in mezelf: "Dit is één van de eigenschappen die mijn vriend voor mij beschreven heeft."

Vervolgens keerde ik terug. Daarna verhuisde de Boodschapper van Allaah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) naar al-Madienah. Ik verzamelde toen wat van hetgeen ik bezat, kwam ermee naar de Profeet (salla Allahu 'alayhi wa salaam), en zei: "Ik heb vernomen dat je geen aalmoes eet, voorwaar, dit is een cadeau en een verering, maar geen aalmoes." De Boodschapper van Allaah at ervan, en zijn metgezellen aten ook ervan. Ik zei (tegen mezelf): "Dit zijn (al) twee eigenschappen." Vervolgens kwam ik (nogmaals) naar de Boodschapper van Allaah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) terwijl hij tussen zijn metgezellen een djanaazah volgde. Ik had twee kledingstukken aan die om me heen gewikkeld waren. Ik ging achter hem staan om naar de stempel op zijn rug te kijken. Toen de Boodschapper van Allaah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) mij achter hem zag staan, wist hij dat ik iets wilde verifiëren dat voor mij beschreven was. Vervolgens haalde hij zijn kleed van zijn rug af, waarna ik keek naar de stempel die tussen zijn schouders was, zoals mijn vriend deze voor mij beschreven had. Toen wierp ik mezelf kussend op hem, terwijl ik huilde. Vervolgens zei hij: "O Salmaan, verander je positie hier naartoe." Ik veranderde mijn positie en ging vóór hem zitten, en ik vertelde hem mijn verhaal zoals ik het aan jou heb verteld, O ibn 'Abbaas."

De Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) wilde dat zijn metgezellen het hoorden. Daarna was Salmaan druk bezig met het werk van een slaaf, totdat hij de slag van Badr en Uhud met de Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) had gemist. Hij zei: "Dan zei de Profeet (salla Allahu 'alayhi wa salaam) tegen mij: "Teken een contract van vrijlating op, o Salmaan." Dus ik tekende een contract van vrijlating op met mijn meester in ruil voor driehonderd palmbomen die ik voor hem zou planten, en veertig uqiyahs. De Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) zei tegen zijn metgezellen: "Help jullie broeder." Dus hielpen zij mij met de palmbomen, één man gaf dertig kleine bomen en een andere gaf er twintig, nog een ander gaf er vijftien en een ander gaf er tien, m.a.w., iedere man gaf naargelang datgene wat hij had, totdat zij driehonderd kleine boompjes voor mij hadden verzameld. De Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) zei: "Ga, o Salmaan, en graaf de holen waar zij in geplant moeten worden. Wanneer je dat beëindigd hebt, kom je naar mij en ik zal het met mijn eigen hand planten." Dus ik groef de holen voor hen, en mijn metgezellen hielpen mij, toen ik het beëindigd had, ging ik naar hem en vertelde het. De Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) ging samen met mij weg en wij begonnen de bomen dichter te plaatsen en de Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) plantte het met zijn eigen handen. Bij Degene in wiens Hand de ziel van Salmaan is, geen enkele boom onder hen stierf af. Dus ik had de bomen afbetaald maar er bleef nog het geld over. Een stuk goud in de grootte van een ei was naar de Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) gebracht door een van zijn metgezellen. Hij zei: "Wat gebeurde er met de Perziër die een contract van vrijlating had?" Ik was door hem opgeroepen en hij zei: "Neem dit en betaal je schuld af, O Salmaan." Ik zei: "Hoe kan dit alles wat ik schuldig ben afbetalen, o Boodschapper van Allah?" Hij zei: "Neem dit, en Allah zal je helpen om jouw schulden af te betalen." Dus ik nam het en woog het voor hen, en bij Degene in wiens Hand de ziel van Salmaan is, het was veertig uqiyahs, dus ik betaalde hen hetgeen hun toekomt en ik werd vrijgelaten. Ik was aanwezig bij de Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) op al-Khandaq, en sindsdien miste ik geen enkele grote gebeurtenis met hem."

Overgeleverd door Ahmad in al-Musnad (5/441).
De geleerden hebben over deze hadieth gezegd: de isnaad is hasan (goed).

En Allah (Subhana wa Ta'ala) weet het best.

http://www.islam-qa.com/en/ref/88651
 
Top