Zijn de moslimleiders ongelovigen?
Vraag: Wij hebben de laatste tijd te maken met een verzameling jongeren die ons de overtuiging wil opdringen dat alle Arabische leiders ongelovig zijn, omdat zij de Islamitische wetten buiten werking zouden hebben gesteld. Hoe dienen wij dit soort misconcepties te bestrijden?
Antwoord: Alle lof zij Allah, vrede en zegeningen zij met Zijn Profeet, diens familie en metgezellen.
Wanneer iemand een daad van ongeloof begaat, wordt hij nog niet geëxcommuniceerd zolang de voorwaarden die dit verhinderen aanwezig zijn. Zo valt uit een authentieke overlevering op te maken dat toen de Profeet (vrede zij met hem) door de metgezellen werd gevraagd of zij de leiders dienden te bestrijden, hij (vrede zij met hem) hen als volgt antwoordde: “Alleen als jullie evidente ongeloof aanschouwen waar jullie hiervoor een bewijs hebben van Allah.”
Het betreft hier dus evident ongeloof dat niet anders geïnterpreteerd kan worden. Indien een andere interpretatie mogelijk is, kan de persoon niet buiten het geloof geplaatst worden. Dit laatste staat los van het feit dat de daad zelf wel degelijk als ongeloof kan worden bestempeld.
Er dient dus onderscheid gemaakt te worden tussen de gedane uitspraak en de spreker en tussen de daad en de pleger. Een daad kan als verderfelijk worden beschouwd, maar dat maakt de pleger ervan nog geen verdorvene. Ook kan een daad als ongeloof worden beschouwd, maar de pleger ervan niet als ongelovige vanwege één of andere belemmering.
De beproeving van de Khawaaridj die tot grote onrust heeft geleid binnen de gelederen van de moslimgemeenschap is niets anders dan een direct gevolg van dit soort verkeerde interpretaties. De Khawaaridj bevonden zich in eerste instantie aan de kant van 'Ali toen hij de strijd aanbond met de mensen van Ash-Shaam. Later zouden zij zich van hem distantiëren, omdat hij een verbond was aangegaan met zijn tegenstanders. Voor dit gedrag van hun voerden zij het excuus aan dat cAli niet zou hebben geregeerd volgens de Wetten van Allah. Dus het zijn dit soort verwerpelijke interpretaties die leiden tot onrust binnen de gemeenschap. Het kan zich derhalve voordoen dat iemand een daad als ongeloof bestempelt, terwijl dit niet het geval is. Ook is het niet uitgesloten dat een daad wel degelijk als ongeloof aangemerkt kan worden, maar de pleger ervan mag niet worden geëxcommuniceerd vanwege de aanwezigheid van één of andere belemmering.
De persoon dient zich dus niet te haasten in het verklaren van mensen tot ongelovigen of verdorvenen. Het kan zijn dat iemand zich schuldig maakt aan een zaak van verdorvenheid, terwijl hij denkt dat hier niets op tegen is. Daarom zien wij vaak dat wanneer een persoon hierop wordt aangesproken, hij onmiddellijk afstand neemt van deze daad. Zodoende vragen wij ons af hoe een persoon tot verdorvene kan worden veroordeeld, terwijl het bewijs tegen hem niet geleverd of nergens op gestoeld is? Het kan zijn dat de bedoelde Arabische en moslimleiders de bewijzen nog niet onder ogen hebben gekregen of met een achterban te maken hebben die hen een andere voorstelling van zaken geeft. Daarom dient men voorzichtig te zijn met dit soort uitspraken.
Sheich Moehammad ibnoe Saalih al-'Oethaymien
Liqaa’ ul-Baab il-Maftoeh, opname 51